Papierformaten
Het is inmiddels 100 jaar geleden dat het Duitse Instituut voor Standaardisatie (DIN e.V.) de norm DIN 476 ‘Papierformaten’ – met formaten zoals ‘A4’ en ‘A5’ – vaststelde. Inmiddels maken miljoenen mensen wereldwijd dagelijks gebruik van deze formaten papier en weet iedereen wat er bedoeld wordt als je om een A4’tje vraagt.
De gedefinieerde afmetingen zijn bijna overal ter wereld de standaard en zijn tegenwoordig vastgelegd in de internationale norm DIN EN ISO 216. Grondlegger van het model was Walter Porstmann, een Duitse ingenieur, wiskundige en standaardisatie-theoreticus. Van 1912 tot 1914 was hij assistent van de Nobelprijswinnaar Wilhelm Ostwald. Ostwald had papierformaten met de beeldverhouding 1:√2 ontwikkeld, het wereldformaat. In 1915 werkte Porstmann als technisch schrijver en in 1917 publiceerde hij zijn boek Normentheorie, dat de aandacht trok van Waldemar Hellmich, de eerste directeur van het Duitse Instituut voor Standaardisatie (DIN).
In 1918 schreef Porstmann zijn proefschrift over onderzoek naar de opbouw en combinatie van meetsystemen. In 1920 werd hij lid van de normcommissie van de Duitse industrie, die in 1917 werd opgericht en de voorloper was van het Duitse Instituut voor Normalisatie. Deze publiceerde op 18 augustus 1922 DIN 476 ‘Papierformaten’. Porstmann had het wereldformaat gecombineerd met de metrische oppervlaktemaat: het DIN A0 -formaat heeft een oppervlakte van één vierkante meter (841 x 1189 millimeter). Door de vierkante meter langs de lange zijde te halveren krijg je het volgende gelijkvormige rechthoekige formaat A1, daarna A2 enz. De verhouding tussen de zijden verandert daarbij niet. Het eerstvolgende formaat heeft steeds een tweemaal zo grote (of kleine) oppervlakte als het formaat daarvoor. Porstmann voegde de iets grotere B-serie voor enveloppen toe aan het formaat.